Dit is geen oeuvre, dit is een universum. Dat is de treffende titel van het essay van Dana Linssen, dat is verschenen bij de tentoonstelling Till the End of the World over de films van Béla Tarr (1955). Bij de opening in EYE liet de Hongaarse regisseur een manifest voordragen door actrice Johanna ter Steege.
Het is een aanklacht tegen de Hongaarse regering die zo hardvochtig optreedt tegen de Syrische oorlogsvluchtelingen. Zijn donkere en zwaarmoedige films gaan over de menselijke conditie. En wel de kant die we liever niet zien.
In The Turin Horse (2011) laat Tarr dat onontkomelijk zien. Het is zijn laatste film, omdat hij alles wel heeft verteld wat hij met zijn films heeft willen zeggen, aldus de regisseur. De film begint met een anekdote over filosoof Friedrich Nietzsche. Toen hij in 1889 in Turijn een voerman zijn paard zag afranselen, werd hij door zo’n groot verdriet overmand dat hij het paard huilend omhelsde.
Daarna is de toch al ziekelijke Nietzsche in een Duitse kliniek opgenomen. Hoewel dit Turijnse verhaal dubieus is, laat Tarr het verder ongemoeid en komt met een blikwending. We weten dan wel hoe het Nietzsche verging, maar wat gebeurde er met het paard?
Dan volgt het voor Tarr typerende lange shot van de halflamme voerman en zijn dampende paard op weg naar zijn huis op het platteland, terwijl een woeste wind huilt en hypnotiserende muziek je meezuigt. De muziek van vaste componist Mihàly Vig draagt de film minstens zoveel als de beelden.
Dood spoor
De oude voerman woont samen met zijn dochter in een krot. Elke dag zien we hen dezelfde handelingen verrichten, in wisselend perspectief, vanuit zijn of haar standpunt: opstaan, vader helpen met aankleden, een glas zelfgestookte alcohol drinken, water halen en elke dag één gekookte aardappel als enige maaltijd. Ze proberen het paard in te spannen, maar dat is weerspannig, oud en uitgeput.
En de wind blijft onophoudelijk huilen rond de boerderij. Aan de armoede en ellende is geen ontsnappen, deze levens zitten op dood spoor, maar je zoekt als kijker wel naar die ontsnapping. Die er niet is, uiteindelijk nergens. De waterput droogt op, het paard gaat dood, de aardappels zijn op. De film kijken (en vooral uitkijken), is een soort van loutering.
De hoop is de ergste van alle kwaden, want zij verlengt de kwellingen.
Friedrich Nietzsche – uit Menschliches, Allzumenschliches (1880)
Menselijkheid en mededogen
Béla Tarr is een internationaal gerespecteerd en gelauwerd regisseur, maar zijn films maakt hij niet voor een groot publiek. “Ik beschouw film nog steeds niet als showbusiness, maar als de zevende kunst.” In totaal maakte hij 9 speelfilms en 3 korte films.
Kenmerkend voor zijn films vanaf Damnation (1988) is dat ze in zwart-wit zijn gefilmd en de enorm lange en langzame shots hebben. Ik meen dat The Turin Horse – 146 minuten – bestaat uit 30 shots, het is ‘uitgebeende cinema’. Zo beschreef Jos van der Burg het in de Filmkrant.
In dat artikel citeert hij Tarr, die zijn laatste kunstwerk verbindt aan zijn opvatting van menselijkheid: “Ik wil ook laten zien dat deze mensen geen criminelen zijn, maar arme, lelijke, vernederde mensen, die recht hebben op een beter leven. Wij zijn daarvoor verantwoordelijk.”
Voor Visions of Europe (2004), een bloemlezing van korte films van 25 Europese regisseurs, maakte Béla Tarr de proloog. Cameraman voor dat project was Robby Müller, die vorig jaar in EYE werd geëerd met een tentoonstelling, ook zeer bedreven in het filmen in zwart-wit.
Deze korte film, een lange rij wachtenden voor een loket, lijkt een verbeelding van zorg aan minderbedeelden, tot je beseft dat Europese burgers betreft. Juist in deze tijd herinnert de film ook aan de vluchtelingen die in Europese landen wachten, op voedsel, medicijnen en papieren.
Publieke verbeelding
In Filosofie Magazine (special, maart 2017) komt Huub Dijstelbloem aan het woord, die met een aantal wetenschappers het Center for Public Imagination (CPI) heeft opgericht. Omdat ‘de status van het publieke’ onzeker is geworden. “Door processen van neoliberalisering en technologische veranderingen zijn bestaande beelden van wat publiek en wat privaat is problematisch geworden”, vermeldt vrij vertaald de website.
In het interview met hem wordt Schiphol aangevoerd als een plaats waar dat allemaal door elkaar loopt. Gewone reizigers zijn vrijwillig aan controle onderhevig, maar zien niets van de detentie van vluchtelingen. Op Schiphol vormen rechtstaat, commercie, democratie, politieke macht en toeristische verwachtingen een geheel eigen cocktail.
Tegelijk is democratie meer dan parlementaire besluitvorming: ‘het is een manier van leven’. “Het politieke spel gaat over wie er wel en niet worden gezien”, stelt Dijstelbloem. En dat is gevaarlijk, want die beeldvorming wordt gemanipuleerd, geframed.
Daarom is de verbeelding van de macht, van de politiek op straat, en de macht van de verbeelding belangrijk. En daarom wordt Béla Tarr aangehaald als een kunstenaar die de keerzijde van de vooruitgang laat zien. Over de tentoonstelling in EYE zegt Dijstelbloem:
“Het belang van Tarr is dat hij deze uitgesloten mensen, armen en vluchtelingen, visueel toevoegt aan de geschiedenis van Europa. Niet om ons oncomfortabel te maken, maar puur om het plaatje concreet te maken. Om de historische achtergrond van migratie en armoede duidelijk een plek te geven. Deze mensen zijn deel van de gemeenschap waar wij ook toe behoren. Daardoor krijgen we een beter beeld van wie we zijn.”
Béla Tarr: nog één film

De tentoonstelling van Tarr is ook een persoonlijk statement. Om die reden maakte hij speciaal voor de gelegenheid toch nog een korte film (1 shot van 11 minuten). Een jongetje speelt vreugdeloos en uitdrukkingsloos op zijn accordeon in een groot winkelcentrum. Eenzaam, anoniem verzwolgen door het consumentenparadijs.
