Een mes en een leugen. Dat roept bij mij de herinnering op aan een vormende gebeurtenis uit mijn jeugd. Over de grens tussen daad en misdaad.
Eerder dit jaar zag ik op televisie het verfilmde toneelstuk De Drie Musketiers van toneelgroep Amsterdam (voorheen De Warme Winkel). Ik ben groot fan van deze theatermakers.
De regie van die film was van Sam de Jong. Afgelopen donderdag ging ik naar Met mes, zijn laatste speelfilm. Daarin vertelt hoofdpersoon Eveline (Hadewijch Minis) de leugen dat haar videocamera is gestolen door een jongen met een mes. Dat mes maakt het tot een geweldsmisdrijf. In de film blijkt de camera het echte wapen, ga daarom zeker kijken naar deze bijzondere film.
Mijn zakmes
We zijn in Santpoort-Zuid, de vroege jaren 70.
Het was een zonnige, warme dag. Juni, vermoedelijk. Ik ben 11 jaar en loop over de Duinweg van school naar huis. Met mijn zakmes met zwart plastic heft snij ik een punt aan een tak. De tak is te kort en ongeschikt voor een pijl, maar die punt moet er wel aan. Daar heb ik dus mijn mes voor.
Dan haalt Theo mij in op zijn fiets. Dikke Theo. Want al is hij jonger dan ik, hij is net zo groot als ik, mollig en veel zwaarder. Minder snugger, dat ook. En Theo is een beetje een onbehouwen jongen. We ruziƫn wat. Waarover herinner ik me niet meer. Hij fietst door, ook naar huis voor een boterham en een glas melk.
Na de middagpauze sta ik weer op het schoolplein. De knor is gegaan en we staan in de rij om naar binnen te gaan. De lagere klassen mogen eerst. Opeens krijg ik een hengst in mijn gezicht. Het is de ruwe hand van Theo’s moeder, de vrouw van de kweker. Ze zal nu wel dood wezen.
Ik wordt door de meester uit de rij meegenomen naar zijn kantoor. Of ik mijn zakmes maar wilde geven. Verbijsterd hoor ik dat Theo gezegd heeft dat ik hem met mijn mes bedreigd heb. Mijn ontkenning wordt niet geloofd. Dat zakmes zou wel even bewaard worden tot het gesprek met mijn vader of moeder. Het verdween in de la van het grote bureau.
Wraak
Ontdaan kom ik thuis. Een gesprek hierover met mijn vader of moeder herinner ik me niet. Mijn moeder lag regelmatig in het ziekenhuis, mijn vader werkte bij de bollenboer. Ook doemt er geen gezicht op van een Groene Kruis-hulp, die er op zo’n doordeweekse dag geweest moet zijn.
Ik ben erg boos en verontwaardigd, dat weet ik nog. Ik ben terug naar school gegaan. Het is vijf minuten lopen. Bij school realiseer ik me dat zo maar binnenlopen niet kan, het kantoor is afgesloten als de meester er niet is. Alle leerlingen zijn naar huis.
Ik loop om de school heen. Het is een Zweedse noodschool van na de oorlog. Ik ruik de geur van het gepotdekselde en geteerde hout die door de warmte loskomt. Het raam van het kantoor staat open. Om vanaf de grond naar binnen te klimmen, gaat niet. Het is te hoog. Vanaf het dak is het proberen waard.
Via de regenpijp bij het knutsellokaal klim ik het hete bitumen dak op. Bij het kantoor kijk ik, liggend op mijn buik, of ik hier naar beneden en naar binnen kan klimmen. Niet teveel in het midden en bij het kozijn. Ik laat me zakken en hang aan de dakgoot. Met mijn been haak ik naar het kozijn. Dat lukt pas als ik een arm loslaat en het kozijn vastgrijp. Ik sta op de vensterbank.
Met kloppend hart sta ik dan in het kantoor. Ik pak het zakmes uit de la en stop het in mijn zak. De weg terug over het dak, dat gaat me niet lukken. Ik laat me dan uit het raam zakken en spring.
Dat had ik nooit mogen doen, hoor ik mijn vader later nog wel zeggen. De straf die ik daar bovenop kreeg, heb ik met opgeheven hoofd gedragen.
Foto header: Markus Spiske